-
1 het metaal slaat neer op de elektrode
het metaal slaat neer op de elektrodethe metal precipitates/is precipitated on the electrodeVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het metaal slaat neer op de elektrode
-
2 metaal
-
3 metaal
I 〈 het〉1 [scheikunde] metal♦voorbeelden:1 edele/onedele/halfedele metalen • precious/base/semi-precious metalsoud metaal • scrap metalzware/lichte metalen • heavy/light metalsgeheel van metaal • all-metalII 〈de〉♦voorbeelden: -
4 metaal
hetMetall n -
5 fret
n. zich ergeren, ongerustheid, paniek; knagen; versieren--------v. zich ergeren; aanvretenfret1[ fret] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 Mom gets in a fret whenever Dad's late • moeder raakt altijd in alle staten als vader laat thuiskomt————————fret2〈 fretted〉1 zich ergeren ⇒ zich opvreten (van ergernis), zich zorgen maken♦voorbeelden:1 what's he fretting about? • waar zit hij over te kniezen?the child is fretting for its mother • het kind zit om z'n moeder te zeurenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ergeren ⇒ ongerust maken, aanvreten2 invreten (op) ⇒ stukwrijven, openschuren♦voorbeelden: -
6 métal
métal [meetaal],métaux [meetoo]〈m.〉♦voorbeelden:m -
7 blik
I.deBlick mII.hetDose fIII.het [doos]Büchse f [Dose]IV.het [metaal]Blech n -
8 the acid fretted the metal
-
9 neerslaan
1 [scheikunde] precipitate, be precipitated♦voorbeelden:1 het metaal slaat neer op de elektrode • the metal precipitates/is precipitated on the electrodeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [naar beneden slaan] turn down 〈 rand, kraag〉 ⇒ let down, lower 〈 klep〉, 〈 platmaken〉 beat down, 〈 platmaken〉 flatten2 [tegen de grond slaan] strike/knock down♦voorbeelden:de ogen neerslaan • lower one's eyes2 een opstand neerslaan • put down/crush a rebellion -
10 Kupfer
Kupfer1〈o.; Kupfers〉♦voorbeelden:————————Kupfer2〈m. & o.; Kupfers, Kupfer〉1 kopergravure, -ets -
11 jet
jet1 [zĵe]〈m.〉3 straal♦voorbeelden:à un jet de pierre • op een steenworp afstand3 jet d'eau • waterstraal, fonteinjet de flamme • steekvlamà jet continu • aan een stuk doord' un (seul) jet • in één keer, ineens————————jet2 [dzĵet]〈m.〉m1) worp, gooi2) (het) gieten [metaal]3) straal4) loot [plant] -
12 schrikken
I 〈onovergankelijk werkwoord; sterk〉1 [door schrik bevangen worden] be shocked/scared/frightened♦voorbeelden:1 ze is een beetje geschrokken • she had a bit of a fright/shockik schrik me kapot/dood • I'm scared stiff/to deathwakker schrikken • wake with a startiemand laten schrikken • scare/frighten someonedaar schrik je wel even van • it gives you something of a shockhij schrok ervan • it frightened himik schrik niet gauw, maar … • I don't scare easily, but …zij schrok zichtbaar • she gave a visible startvan iets schrikken • be frightened by somethingiemand aan het schrikken maken • give someone a fright, scare someonehet is om je dood te schrikken • it's enough to frighten the life/the (living) daylights out of youschrok je? • did I give you a fright/scare you?II 〈onovergankelijk werkwoord; zwak〉♦voorbeelden:III 〈overgankelijk werkwoord; zwak〉 -
13 around
adv. rondom; in de omgeving--------prep. om, rond; ongeveeraround12 in het rond ⇒ aan alle kanten, verspreid♦voorbeelden:a way around • een omwegthe year around • het jaar rondbring around • tot een andere mening brengen, overredenhis turn came around • het was zijn beurtpeople gathered around to see • mensen verzamelden zich om te kijkenit measures five metres around • het heeft een omtrek van vijf meterpass it around • geef het rond/doorturn around • (zich) omdraaiengrope around • om zich heen tastenlook around for • uitkijken naar/voorscattered around • her en der verspreidfor miles around • kilometers in de omtrekI'll be around • ik zal daar (ergens) zijnstay around • blijf in de buurthe's around sixty • hij is rond de zestigaround fifty people • om en nabij de vijftig mensen————————around2〈 voorzetsel〉♦voorbeelden:around the corner • om de hoekhe ran around the green • hij liep rond het plantsoena chain around his neck • een ketting om zijn halsthe dog hung around the door • de hond bleef bij de deur rondhangenonly those around him • alleen zijn naaste medewerkersall around the land • door het hele land -
14 winnen
1 [als overwinnaar te voorschijn komen (uit)] win2 [vorderen, voorkomen] win, gain3 [winst maken] make a profit♦voorbeelden:ik hoop dat mijn nummer deze keer wint • I hope my number will come up this timeop het winnende paard wedden • pick the winnerde slag winnen • carry/save/win the dayde wedstrijd moeiteloos winnen • win the match/competition/race hands down; 〈 bij paardenrennen ook〉 run away with the raceje kan niet altijd winnen • you can't win them allzij wint het steeds in hun ruzies • she always gets the better of their fightswinnen bij het kaarten • win at cardswinnen met 7-2 • win 7-2, win by 7 goals/points to 2met twee lengten winnen • win by two lengthseen goede kans maken om te winnen • have a good chance of winningwinnen op punten • win on points(het) winnen van iemand • beat someone, have the best of someonehij wint het van Sam • he has it over Samaan gewicht winnen • gain weightin/aan duidelijkheid winnen • gain in clearnesshij had tien meter op zijn voorligger gewonnen • he had gained ten metres on the man/car/horse in frontII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 kolen winnen • extract/mine coalland winnen • reclaim/recover landzand winnen • extract sandzout uit zeewater winnen • obtain salt from sea watermetaal uit erts winnen • win metal from oreonze aandelen hebben vijf punten gewonnen • our shares have gained/put on five pointsstemmen winnen • pull voteshij heeft er niet veel bij gewonnen • he hasn't gained much by itdrie zetels op de Conservatieven winnen • win three seats from the Conservativesiemand voor zich winnen • win someone overiemand winnen voor een plan • win someone over to one's plan -
15 base
adj. laag, verachtelijk--------n. basis; grondslag; grondvlak--------v. baserenbase1[ bees] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:the base of the triangle • de basis van de driehoekcatch someone off base • iemand overvallen/onverwacht treffen————————base2〈bijvoeglijk naamwoord; baser; baseness〉1 laag ⇒ minderwaardig, verachtelijk♦voorbeelden:1 a base action • een laffe/gemene daad————————base3〈 werkwoord〉2 vestigen♦voorbeelden:1 computer-based accountancy • geautomatiseerde/gecomputeriseerde boekhoudingbase oneself on • uitgaan vanbased (up)on mere gossip • slechts op roddel berustend -
16 chink
n. spleet, kier, opening; iemands zwakke plek, achilleshiel; geklingel, gerinkel (v. geld); spleetoog (chinees)(slang)chink1[ tsjingk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 spleet ⇒ opening, gat♦voorbeelden:he watched them through a chink in the wall • hij zag hen door een spleet in de muur————————chink2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
17 frost
n. vorst; rijp; koude; iets wat niet slaagt (spreektaal)--------v. met rijp bedekt worden, doodvriezen; glaceren (cake); matteren (glas, metaal)frost1[ frost] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:a late frost • een late vorstperiode————————frost2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 berijpen♦voorbeelden:1 frosted over • berijpt, met ijsbloemen bedektfrosted lamp • matte (gloei)lamp -
18 leaf
n. blad, vlakke en ongewone structuur aan de stam of tak van een plant; kroonbloem; gebladerte; blad (papier); laag; dunne laag metaal (speciaal goud of zilver); vleugel; extra tafelblad om tafel te verlengen--------v. bladeren; ontdoen van bladerenleaf1[ lie:f] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: leaves〉♦voorbeelden:1 be in leaf • blad dragen/hebbencome into leaf • blad krijgen¶ take a leaf out of someone's book • iemand navolgen, in iemands voetspoor treden→ new new/————————leaf22 bladeren♦voorbeelden: -
19 jeter
jeter [zĵətee]1 werpen ⇒ (naar beneden) gooien, neergooien♦voorbeelden:jeter un sourire à qn. • naar iemand glimlachenjeter bas • op, tegen de grond gooienjeter à bas, à terre • op, tegen de grond gooien1 zich werpen ⇒ springen, zich gooien♦voorbeelden:il s'est jeté contre un arbre • hij is tegen een boom aangevlogense jeter par la fenêtre • uit het raam springen→ eauv1) (weg)werpen, neergooien2) veroorzaken3) gieten [metaal]4) eruit gooien -
20 drijfwerk
3 [aandrijvende toestellen] mécanisme 〈m.〉 moteur ⇒ 〈 overbrenging〉(organe <m.> de) transmission 〈v.〉
См. также в других словарях:
Marktrock — Martrock 2006, Oude Markt, crowd picture during Bjorn Again Marktrock Location(s) Leuven, Belgium Years active … Wikipedia
Eygelshoven — Flagge Wappen Provinz Limburg Gemeinde Kerkrade … Deutsch Wikipedia